Goede vrijdag
De Goede Vrijdag die, in deze week van de brand in de Notre Dame, volop de aandacht heeft, verwijst onder meer naar de Vredesregeling, die twintig jaar geleden een einde maakte aan het geweld in
Noord-Ierland en een open grens tot stand bracht met de Ierse Republiek. Die Goede-Vrijdagakkoorden spelen een belangrijke rol in de Brexit discussie en de zogenaamde backstop tussen Ierland en Noord-Ierland, die vooralsnog als vangnet tussen de EU en de regering van Theresa May is afgesproken. Een andere verwijzing naar Goede Vrijdag is recentelijk aan de orde in de Europese rechtspraak.
Uitspraak in de Europese rechtspraak
Dat betrof een uitspraak van het EU Hof van Justitie over een bepaling in de Oostenrijkse wetgeving, die werknemers, die leden waren van één van een viertal genoemde Oostenrijkse kerkgenootschappen, aanspraak gaven op het claimen bij hun werkgever van een vrije dag op de Goede Vrijdag en op 13 andere christelijke feestdagen òf op een vervangende financiële toeslag van die werkgever voor het geval een vrije dag niet paste in het werkproces van de onderneming. Markus A., werkzaam bij een Oostenrijks detectivebureau, was geen lid van één van die kerkgenootschappen maar claimde wel de toeslag van zijn werkgever, omdat hij in het voorafgaande jaar op Goede vrijdag had moeten werken en geen betaald verlof had kunnen genieten. Toen de werkgever de toeslag weigerde, stelde Markus dat hem op discriminerende wijze een betaalde vrije dag werd onthouden.
Verbod van discriminatie
Bij de rechter kwam het verbod van discriminatie naar religie aan de orde, zoals erkend in een EU richtlijn en ook opgenomen in de algemene bepaling over gelijke behandeling in het EU Handvest van de grondrechten.
Het Hof van Justitie waar de Oostenrijkse rechter de kwestie had neergelegd, stelde Markus in het gelijk. Het Hof erkent dat het EU recht neutraal staat ten aanzien van de wijze waarop lidstaten hun betrekkingen met kerken en religieuze verenigingen en gemeenschappen regelen. Dat is evenwel niet de ware achtergrond van de Oostenrijkse wettelijke bepaling over de vrije dagen en de toeslagen. Door deze regeling alleen toegankelijk te maken voor leden van een viertal met name genoemde kerkelijke gezindten is sprake van een benadeling van werknemers, die bij een andere of in het geheel niet bij een religieuze organisatie zijn aangesloten. Markus werd dus in het gelijk gesteld.
Drie praktische punten
In de uitspraak van het Hof komen dan nog drie praktische punten aan de orde.
Ten eerste, hoe hef je als rechter een discriminerende situatie op, die het gevolg is van een wettelijke regeling? Hoe bewerkstellig je een gelijke behandeling ? Neem je degene die het voordeel heeft dat voordeel af, zodat per saldo alle partijen eenzelfde behandeling krijgen? Of ken je de achtergestelde partij ook het voordeel toe? Het Hof kiest hier voor het tweede. Het overweegt dat de Oostenrijkse wetgever er bij de uitvoering van de richtlijn voor heeft gekozen de regeling van de christelijke feestdagen in stand te houden. Dan staat het niet aan de Europese rechter een gegeven voordeel in te trekken.
Een tweede complicatie is dat volgens de doctrine EU richtlijnen uit zichzelf geen verplichtingen kunnen scheppen ten laste van private burgers en ondernemingen, zoals de vervangende toeslag van het detectivebureau als werkgever van Markus. Dat doet bij een richtlijn de nationale uitvoeringswet. Maar die geeft hier voor Markus geen oplossing. De regeling is discriminerend en erkent dus ook voor Markus niet een aanspraak jegens zijn werkgever op uitbetaling van de toeslag. Het Hof wijst erop dat de benadeling van Markus niet alleen in strijd is met de richtlijn maar ook met de algemene bepaling over gelijke behandeling van art. 21 van het Handvest. Die bepaling kan wèl direct ten laste van private partijen werken. Daarmee kan Markus dus zijn aanspraak op de vervangende toeslag van zijn werkgever gehonoreerd krijgen.
Hoe moet dat dan werken, als er geen toegesneden wettelijk kader is voor werknemers om in deze situatie eventueel vrije dagen te kunnen claimen en om, als dat de werkgever in zijn bedrijfsproces niet uitkomt, een aanspraak op de vervangende toeslag voor de werknemers af te handelen? Het Hof bepaalt dat zolang de wetgever niet goede regeling heeft getroffen, alle in aanmerking komende werknemers hun werkgevers moeten kunnen laten weten dat zij niet op Goede Vrijdag willen werken. Als de werkgever dat weigert, dient hij de toeslag aan de werknemer te voldoen. Aldus kan de gelijke behandeling worden gewaarborgd. Dat geldt niet alleen voor Markus maar ook voor werknemers in Oostenrijk in een vergelijkbare positie. Het arrest van het Hof is gewezen op 22 januari jl. Alle reden dus om te veronderstellen dat vanwege Goede Vrijdag veel Oostenrijkse werknemers een onverwachte financiële meevaller ontvangen.